top of page

FEL-le vrouw: Mojdeh Feili

Boos is anders

Een gesprek met Mojdeh Feili over feminisme, activisme en inclusiviteit


Mojdeh Feili is schrijver, feminist, activist, organisator en dan vergeten we er nog een paar. Op 28 november organiseerde FEL samen met Feili’s nieuwe magazine Intersections de Leidse literaire avond. We spraken haar voor You’ve got Feminist Mail omdat we nieuwsgierig waren naar Intersections, haar vele activiteiten, en haar denken over feminisme en andere dingen.

Het thema van deze editie is Feminist Holidays. Vier jij de feestdagen in december?

Ja, een deel van de familie van mijn vriendin is christelijk, dus nu doe ik wel aan kerst. En ik heb het altijd gezellig gevonden. Ik wilde als kind graag een kerstboom. Mijn ouders hebben me vrijzinnig islamitisch opgevoed, dus dat mocht. Maar hij moest wel op mijn kamer, voor het geval er Iraniërs langs zouden komen.


Heb je veel contact met mensen in Iran?

We hebben nog veel contact met onze familie daar. Ik ben er in oktober 2018 nog geweest. Daarom was ik stomverbaasd toen ik in Het Meisjesmanifest, een Young-Adultboek van Carlie van Tongeren, een personage tegenkwam dat als tiener haar vriendje meenam naar Iran om hem aan haar familie voor te stellen. Dat lijkt me onvoorstelbaar. Je neemt alleen een heel serieuze partner mee en dan zeg je tegen de mensen daar gewoon dat je getrouwd bent, ook als dat niet zo is.


Is dit een van de redenen waarom je vindt dat er veel meer boeken door vrouwen van kleur geschreven moeten worden?

Het gaat echt veel verder dan dat. De boekenwereld is een witte wereld. Die blik is zo beperkt. Er wordt nog steeds veel meer over dan met mensen van kleur gepraat. Niet alleen in boeken, maar in de media in het algemeen. Als schrijver van kleur word je meteen in een hokje geplaatst. Een witte schrijver mag een boek schrijven over ‘het feminisme’, maar een schrijver van kleur wordt automatisch als iemand gezien die een standpunt heeft, niet neutraal is. Hun boeken moeten dus altijd over hun identiteit gaan. Het probleem zit boven in de boom bij de uitgevers, programmamakers en hoofdredacteuren.  Onbewust loopt verandering daar vast, en daar moet de oplossing vandaan komen.


Is je nieuwe magazine Intersections daar een reactie op?

Ik ben met Intersections begonnen omdat ik boos was op Opzij. Zij zijn het enige feministische blad van Nederland, maar toen ze kritiek kregen op een van hun artikelen over #MeToo, gingen ze opeens allerlei critici op Twitter blocken. Ik zocht uit wie er allemaal geblockt waren, en dat vond ik echt de beste feministische denkers van Nederland. Dan ben je echt niet goed bezig, als feministisch blad, als je niet wilt luisteren naar die stemmen. Daarom dacht ik, dan begin ik zelf iets.


Ik ben sowieso altijd kritisch. Ik was al actief bij De Bovengrondse, en daar sta ik bekend als degene die er altijd iets van zegt als het niet inclusief genoeg is. Als het bij een project alleen maar over vrouwen gaat, zeg ik: waarom nemen we niet alle mensen met een baarmoeder mee?


Hoe is dat zo gekomen? Ben je feministisch opgevoed?

Helemaal niet, maar wel kritisch. Mijn moeder vindt; lees alles, leer over alles, en beslis dan zelf. Tot ik een jaar of 25 was vond ik feminisme niet (meer) nodig. Mannen en vrouwen waren gelijk, het was klaar. Ik ben in Enschede opgegroeid, daar kwam ik nooit met feminisme in aanraking. Tijdens mijn studie Engelse literatuur ben ik van mening veranderd. Door klasgenoten ging ik boeken en artikelen lezen. Mijn bachelor-scriptie ging over Lolita van Nabokov. In dat boek heeft een volwassen vent een relatie met een meisje van dertien. Toen ik het voor het eerst las, vond ik hem charmant, en haar irritant. Dat zette me aan het denken, dat was natuurlijk precies de bedoeling van die schrijver! Na die scriptie ging ik me feminist noemen.


Toen ik eenmaal feminist was duurde het nog wel even voordat ik erachter kwam dat er zoiets was als intersectioneel feminisme. Tijdens mijn master schreef een klasgenoot van kleur een paper over de hiphop-groep NWA. Iemand vroeg waar dat voor stond. Het bleek ‘N*ggaz Wit Attitude’ te zijn. De vraagsteller antwoordde: ‘isn’t that redundant, don’t n*ggers always come with an attitude?’ En toen ze zei dat ze het niet prettig vond als hij het n-woord gebruikte, deed hij het expres nog een paar keer en begon een hele discussie over vrijheid van meningsuiting. De sfeer in de klas verzuurde in de periode daarna steeds meer. Er ontstond een twee-, of eigenlijk een driedeling. Wij, de mensen van kleur dus, een groep mensen die vonden dat we niet zo moesten zeuren en ‘de rest’. Een Belgisch meisje probeerde na college een keer met me over het probleem te praten; begon ze over ‘jullie niet van hier’. Nou, als er iemand niet van hier was, dan was zij het. We hebben toen geprobeerd om de staf van de opleiding om hulp te vragen, maar die wisten totaal niet wat ze ermee aan moesten. Ze schoven het door naar de diversity officer, een witte man, haha. Uiteindelijk kwam het erop neer dat ze het bij ons neerlegden; wij, de mensen van kleur, moesten met een open mind naar college komen. Dat maakte me zo boos!


Feili vertelt dat ze tijdens haar master, en ook sindsdien wel, vaak het commentaar kreeg dat ze altijd zo boos is. Terwijl ze juist heel vrolijk zit te vertellen. ‘Ik ben niet boos, dat ziet er echt wel anders uit. Maar als iets niet inclusief is zal ik er altijd wat van zeggen.’


Paula Breuning en Liang de Beer

bottom of page